Wim de Wagt

Kunsthistoricus, schrijver

Stemmen uit Westerbork

Er wordt weleens gesproken over de ‘musealisering van de Holocaust’. Neem Westerbork. Dit vroegere doorgangskamp heeft sinds de jaren zestig een hele evolutie doorgemaakt van een achteloos behandelde schuldplek tot een modern gefaciliteerde lieu de memoire, waar het de bezoeker aan niets ontbreekt.

Maar hoe breng je iets tot leven waar bijna niets meer van over is? Hoe creëer je mogelijkheden om de leegte te vullen met verbeelding, die de persoonlijke herinnering en ervaring eerbiedigt en tegelijk de geschiedenis recht doet?

Een zonnige dag eind maart. Foto’s maken bij het monument ‘Tekens van Westerbork’ aan het begin van het terrein: vijf grafkistachtige objecten die elk verwijzen naar een concentratie- of vernietigingskamp. Er komt een rood-wit gespoten bus aanrijden met een handvol mensen erin. Een paar draaien zwijgend hun hoofd naar mij en het monument om, maar dan kijken ze weer vooruit, naar de leegte voor hen.

Het kampterrein is in wezen één groot herinneringsmonument. Naast ‘Tekens van Westerbork’ (van de grafisch vormgever Victor Levie) bevat het verschillende andere gedenktekens, zoals het fijnzinnige Steentjesmonument naar een idee van Buchenwald-overlevende Louis de Wijze, op de vroegere appelplaats. Deze 102.000 steentjes symboliseren het getal van de omgebrachte Joden; 225 verwijzen er naar de vermoorde Sinti en Roma.

Halverwege het hoofdpad, dat het tracé van de vroegere spoorrails volgt, staan twee goederenwagons op een stuk rails. Uit een van de wagons klinkt een stem. Ik hoor de namen van drie personen: Belka Cory Goldschmidt, 38 jaar; Marjem Gelberman-Klein, 58 jaar; Röscher Gelberman, 27 jaar. 28 maart 1944 was de datum van hun gedeportatie. Zo worden iedere dag de namen gelezen van degenen die op die dag toen werden weggevoerd. Zo komen alle namen aan de beurt, dag na dag, jaar na jaar.

Na een flauwe bocht in het pad bereik ik Barak 56. Het is eigenlijk een klein deel van de originele barak, die in 1965 van het terrein verdween en jarenlang dienst deed als landbouwschuur in Noord-Brabant. Het haveloze, groen geverfde omhulsel is slechts gedeeltelijk intact, je kijkt er dwars doorheen. De inwendige staalconstructie en fundering zijn nieuw.

Aan weerszijden van het spoortracé, de Boulevard des Misères, lagen de barakken zij aan zij, met hun kopgevels tegenover elkaar. Ik blik om me heen en probeer me er een voorstelling van te maken: de rijen houten bouwsels, dichtbevolkt, overal angstige mensen lopend, rommel op de zanderige grond. Langzaam vult zich de lege vlakte.

Rondzwervend over het terrein van het ‘Polizeiliches Judendurchgangslager’ Westerbork, langs paden, over de grazige taluds die de positie van de verdwenen barakken aanduiden, kruipt het verleden in mijn hoofd steeds dichterbij. Stalen palen waaruit dagboekcitaten opklinken helpen daarbij.

‘’s Nachts slaken mannen de vloeken die zij overdag onderdrukken’, spreekt een mannenstem met Reviaanse dictie. ‘In vliegende storm en gutsende regen is een transport van duizend man naar Auschwitz vertrokken.’ Het is een citaat uit het dagboek van de journalist Philip Mechanicus.

‘Al sinds gisteren deelt de trein het kamp in tweeën.’ Ik kijk op en ontwaar in de verte, tussen de bomen door, de twee goederenwagons. De stem gaat verder: ‘Enkele jonge vrouwtjes zitten al in de trein met hun zuigelingen op schoot.’ En, als de wagon is volgestouwd met mensen: ‘Mijn hemel, gaan die deuren werkelijk allemaal dicht?’

Westerbork is de meest tragische, meest verschrikkelijke gedenkplaats in Nederland. De overgrote meerderheid van de slachtoffers van de Shoah of de Porejmos (dat wil zeggen de genocide op de Sinti en Roma) passeerde hier. Sommige mensen zeggen daarom: het Nationaal Holocaust Namenmonument had hier moeten komen.

Dankzij de reconstructies, evocatieve objecten en geconserveerde authentieke elementen op het terrein wordt de bezoeker, wanneer die zich hiervoor openstelt, indringend met deze geschiedenis geconfronteerd. Maar uiteindelijk is het de leegte die het belangrijkste aandeel aan deze ervaring levert. De leegte die zich vult met beelden, herinneringen, woorden, voorstellingen van al dat leed, alle hoop en verloren hoop, alle verdriet, alle verpletterde illusies over menselijkheid.

En op de achtergrond luisteren tegen het decor van de bosrand de gigantische schotelantennes van Sterrewacht Westerbork het heelal af, dat al die tijd stoïcijns bleef voor onze wandaden jegens elkaar.

Tijd om te gaan. De weg terug naar het herinneringscentrum doe ik per rood-witte bus. De chauffeur wuift dat ik door mag lopen als ik hem mijn museumticket, die recht geeft op een gratis ritje, laat zien. De bus zet zich al in beweging.

Er klinkt een vrouwenstem, die ons er nog eens aan herinnert dat de bus de route volgt van de trein wanneer die uit het kamp vertrok. Ik kijk naar buiten naar de onbeweeglijke bomen. De stem begint voor te lezen uit een brief die een man uit de trein gooide op weg naar Auschwitz.

Hij is vol goede moed. ‘Maak jullie geen zorgen. Vanuit een verzamelkamp zullen we worden verdeeld over andere kampen in Duitsland om te gaan werken, mogelijk vlakbij de Nederlandse grens.’

Als we het parkeerterrein oprijden wordt vriendelijk afscheid genomen van de buspassagiers: ‘U kunt in het museumcafé nog een broodje eten. Hartelijk dank en goede reis.’

En dat is wat ik, moderne museumbezoeker, nog doe ook. De musealisering van de Shoah ten top. Goede reis. Ik peins nog wat na over deze woorden, op deze plaats uitgesproken.

Thuis pak ik het boek De 102.000 namen uit de kast en blader naar de pagina’s met de namen van Belka Cory Goldschmidt, Marjem Gelberman-Klein en Röscher Gelberman. Ik raadpleeg ook het joodsmonument.nl en nog wat websites. De drie vrouwen werden via Den Haag naar een onbekend interneringskamp overgebracht, begrijp ik. Wie waren zij, en hoe is het hen vergaan na hun vertrek uit Westerbork?

Alleen de naam Marjem Gelberman-Klein vind ik terug. Zij werd geboren in Humenné (een stadje in Slowakije) in 1885. Zij geldt als vermist. Maar volgens Westerbork werd zij 58 jaar. Hoe zit dat? En waarom ontbreken in dit boek Röscher Gelberman, 27 jaar, en Belka Cory Goldschmidt, 38 jaar?

Marjem Gelbermann was getrouwd met Salamon Gelberman, die gestorven moet zijn in februari 1945, ook op een onbekende plaats. Zij hadden een kind, dat de oorlog zou hebben overleefd. Was Röscher Gelberman misschien hun dochter? Haar naam komt niet voor op het joodsmonument.nl.

Hetzelfde geldt voor Belka Cory Goldschmidt. Haar naam kan ik in geen enkele bron vinden. Kan ik er dan van uitgaan dat zij een veilig heenkomen heeft weten te vinden en net als Röscher Gelbermann de oorlog heeft overleefd?

Dat meer dan 75 jaar na de oorlog Marjem Gelberman-Klein nog altijd officieel als ‘vermist’ te boek staat is helaas illustratief. De Shoah is nog steeds een puzzel van verspreid liggende stukjes. Sommige zijn voor altijd zoekgeraakt.




Westerbork. Foto's Wim de Wagt