Wim de Wagt

Kunsthistoricus, schrijver

Bordewijk en de zigeuners

In een antiquariaat in Haarlem vond ik een paar jaar geleden een Meulenhoffpocket van F. Bordewijk, De zigeuners . Het is een bundel met korte verhalen uit 1960 die met een aantal andere Meulenhoffpockets in een rekje stond. De mooie glanzende omslag met een kleurrijke tekening van de illustrator Bert Bouwman trok me aan, en natuurlijk ook de naam van de auteur, waarvan ik al een prozabundel met Blokken , Bint en Knorrende beesten in mijn boekenkast had staan.

Werkte ik toen al aan mijn boek over het Holocaust Namenmonument? Zo ja, dan zal de titel mij uitgedaagd hebben, omdat ook de namen van 215 Sinti en Roma op het Namenmonument staan. Nu pas realiseer ik me dat het jaar van publicatie – 1960 – interessant is, omdat in die tijd een omslagpunt ligt in de manier waarop werd omgegaan met de herinnering aan de oorlog. Er kwam in de geschiedschrijving en de media meer en meer aandacht voor de bezettingsjaren en er werd kritischer gekeken naar de rol van de overheid en burgers bij de vervolging. Althans, voor zover het de Jodenvervolging betrof.

Misschien zijn er mensen die zich afvragen waarom behalve de namen van de 102.000 vermoorde Joden ook die van de Sinti en Roma, in de volksmond zigeuners, op het Namenmonument staan. Het antwoord is heel simpel. Het monument is voor al degenen die slachtoffer werden van de raciale vervolging door de nazi’s, dat wil zeggen vervolging vanwege hun etnische afkomst. Om die reden staan bijvoorbeeld de namen van omgebrachte Jehovagetuigen er niet op.

Toen de Duitsers Nederland bezetten waren hier veel minder Sinti en Roma dan Joden. Voor de buitenwereld allemaal zigeuners, maar feitelijk vormden zij twee verschillende volkeren, elk met zijn eigen tradities, gebruiken en leefregels. De Sinti leidden bijvoorbeeld traditioneel een zwervend bestaan, terwijl Roma vaker op één plek verbleven, of dit nu een woonwagenkamp of een rijtjeshuis was. Beide volkeren spreken verschillende dialecten van een gemeenschappelijke taal, het Romanes. Een verschil is dat de Roma hun taal ‘mogen’ schrijven en toegankelijk maken voor buitenstaanders. Bij de Sinti is dit niet toegestaan.

De nazi’s bestempelden de Sinti en Roma in de Neurenberger rassenwetten van 1935 evenals de Joden als ‘vijanden van de raszuivere maatschappij’. Vanaf eind 1942 gold dat ook zij moesten worden gedeporteerd. Ten slotte werden 245 zigeuners na een landelijke razzia op 16 mei 1944 via Westerbork naar Auschwitz getransporteerd. Slechts dertig van hen overleefden.

Waar de Joden spreken over de Shoah, Hebreeuws voor ‘catastrofe’, noemen de Sinti en Roma de massale vernietiging Porajmos: ‘verslinding door het vuur’. Op het Museumplein in Amsterdam staat sinds 1978 het zigeunermonument ‘Hel en Vuur’, gemaakt door de beeldhouwster Heleen Levano. De bronzen sculptuur was het eerste oorlogsmonument voor zigeuners in de wereld.

Na de oorlog waren de overlevenden, meer nog dan de Joden, voor de verwerking van hun leed en de wederopbouw van hun bestaan op zichzelf aangewezen. Van de overheid ontvingen zij tot 2000 geen enkele hulp, ondersteuning of compensatie. Hoewel er langzamerhand wel steeds meer aandacht is voor deze geschiedenis en het bijzondere leed van de Sinti en Roma, is het onderwerp bij de meeste Nederlanders een blinde vlek.

Voor een deel ligt de oorzaak bij de Sinti en Roma zelf. ‘In de regel durven de leden van onze gemeenschap niet hardop over de oorlog te praten,’ schrijft Zoni Weisz in zijn autobiografie Zoni. De vergeten Holocaust (2016). ‘We gaan al niet gemakkelijk met de dood om. Het is in onze cultuur een van de grootste taboes. Dus geven veel overlevenden de verhalen over de Porajmos hooguit fluisterend door, alsof we ons moeten schamen voor wat er is gebeurd.’ Weisz is een Sinto en een bekend lid van het Nederlands Auschwitz Comité.

Ook de vanouds negatieve beeldvorming rond zigeuners is hardnekkig. In het titelverhaal van Bordewijks bundel lees ik een stereotiepe voorstelling van hun onbetrouwbare, in aanleg misdadige inborst. Een jong meisje raakt vermist wanneer zij met haar moeder haar intrek neemt in een pension in een bebost gebied vlak bij Duitsland. Hoe de vrouw ook zoekt, hierbij geholpen door de politie, het meisje blijft onvindbaar.

Algauw valt de verdenking op een groepje zigeuners dat kort daarvoor is langsgetrokken. Het kind moet zijn ‘verdonkeremaand’ door hen. Kinderroof is een van de misdrijven waar zigeuners eeuwenlang mee in verband werden gebracht.

Bordewijks verhaal verscheen in 1960, maar uit de tekst valt op te maken dat de imaginaire wereld die erin geschilderd wordt, een vooroorlogse wereld is. In kort bestek geeft de auteur een waarheidsgetrouwe weergave van de sociale problematiek die dit volk trof. ‘Toenmaals,’ schrijft hij, ‘kaatsten de noordelijke landen deze vreemdelingen naar elkaar toe over het onzichtbare net van de grens, als waren het ballen welke geen ogenblik rusten mochten.’

Bordewijk heeft hierin gelijk. Vooral in de jaren dertig stelden regeringen alles in het werk om rondtrekkende zigeuners buiten de deur te houden of hun verblijfplaats te controleren. Maar wat de autoriteiten ook deden, ‘de zwerflust van het in veel opzichten raadselachtige volk kon hen te ver voeren, op de terreinen waar de toegang hun verboden was, uit vrees voor en haat tegen het vreemde, het ongeordende, de dieverij en bovenal de kinderroof. Vooral dat laatste was even verschrikkelijk als onbegrijpelijk’, schrijft Bordewijk.

Het kampement wordt ten slotte omsingeld, de zigeuners worden gearresteerd. Maar ‘de scherpste ondervragingen en opsluiting in de naaste politiepost brachten geen spoor van licht in de zaak, want de Zigeuners zijn door de eeuwen getraind in liegen en komediespel, en, hoewel ze zachtzinnig zijn en vriendelijk, leest een vreemde zelden hun trekken.’ Alle hardnekkige vooroordelen jegens de Sinti en Roma samengevat in één kort literair verhaal.

Tegenwoordig leven er 35.000 à 40.000 mensen in Nederland die zich rekenen tot de Sinti- of Romagemeenschap. Zal de vermelding van hun namen op het Holocaustmonument verandering kunnen brengen in het gebrek aan kennis over de ramp die hen trof? ‘Wij zijn niet een volk van openbare herdenkingen’, zei Zoni Weisz toen ik hem voor mijn boek interviewde.

Hij zag als klein jongetje zijn ouders, twee zusjes en babybroertje voor zijn ogen afgevoerd worden met de trein uit Westerbork. Zelf wist hij op miraculeuze wijze te ontsnappen met een tante en een paar neefjes en nichtjes. Tijdens de eerstesteenlegging van het Namenmonument op 23 september 2020 sprak hij tegenover de aanwezigen zijn blijdschap uit: ‘Ik kan me nu al voorstellen dat ik hier straks rondloop en de namen van mijn ouders, zusjes, broertje, ooms en tantes kan aanraken.’



Vitrine in Herinneringscentrum Kamp Westerbork gewijd aan Zoni Weisz, met oa. een wandbord van zijn ouders, zijn autobiografie en een filmopname van hem. Foto Wim de Wagt, 2018.