Wim de Wagt

Kunsthistoricus, schrijver

Jules Chapon: trouw aan de herinnering

In een oude agenda heb ik het opgezocht: het was woensdag 11 september 1996 dat ik Jules Chapon interviewde in het Joods Historisch Museum, waar een overzichtstentoonstelling van zijn werk op het punt van beginnen stond. Chapon was er om de laatste hand te leggen aan de inrichting en kleine beschadigingen aan zijn schilderijen te herstellen die tijdens het transport waren ontstaan. Een broze man met een bos witgrijs haar, in de weer met een klein penseeltje. Een museummedewerker bracht me naar hem toe. Chapon draaide zich naar me om, een vriendelijk gezicht met lichtblauwe ogen. Hij was 82 en dit was de eerste museale tentoonstelling die uitsluitend aan zijn werk was gewijd.


Vijf jaar daarvoor schreef ik een recensie over een expositie, eveneens in het JHM, over de houding die Joodse kunstenaars, vormgevers en architecten na 1945 in hun werk aannamen tegenover de vervolgingsjaren en de herinnering daaraan, ‘De nieuwe vrijheid’. Er waren kunstenaars die het verleden liever achter zich lieten en vooral hun steentje wilden bijdragen aan de wederopbouw van het land. Er waren er die in hun werk een getuigenis wilden afleggen en de vervolging juist als thema namen.


Van Jules Chapon was er het schilderij Concentratiekamp II te zien, dat hij maakte in 1950. Ik keek ernaar met speciale aandacht. Aha, hij was dus een zoon van Barend Chapon, de stichter van Tuinwijk, een bijzonder woningproject in Haarlem uit 1920-1922. Naar de architect van Tuinwijk, J.B. van Loghem, had ik een studie verricht, maar over Barend Chapon wist ik niet veel, behalve dat hij een vooruitstrevende, ondernemende man moest zijn geweest.


Die woensdag 11 september 1996 zat ik met Jules Chapon in een kamertje van het museum waar ik de kunstenaar ongestoord kon interviewen. Hij ging geduldig in op mijn vragen, uitweidend over veel meer dan alleen zijn werk. Ik vroeg hem naar Tuinwijk, waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Vroeg hem naar het gezin waarin hij opgroeide, naar zijn vader en diens band met Van Loghem.


Vanaf dat moment tot aan zijn overlijden op 92-jarige leeftijd in januari 2007 heb ik Jules vele malen geïnterviewd en gesproken. De reden was de biografie die ik over Barend Chapon had besloten te schrijven, nadat Jules me verteld had over de vernieuwende ideeën van zijn vader over architectuur, economie en Europese politieke en economische samenwerking en wat er tijdens de oorlog met hem en zijn gezin gebeurd was.


Jules woonde al jaren in de Dordogne, waar hij met zijn vrouw Hetty in 1973 naartoe was verhuisd en met haar twee dochters grootbracht. De afstand, noch zijn hoge leeftijd vormde voor hem een beletsel om regelmatig in zijn eentje naar Nederland te komen met een berg schilderijen en tekeningen in de bagageruimte van zijn auto. Dan ging hij vrienden en relaties langs om zijn werk te laten zien en te verkopen. Zijn huisarts vond het prima, zei hij trots, zolang hij maar om het uur een kwartiertje pauze nam langs de snelweg.


Wanneer ik iets wilde weten in verband met mijn boek stuurde ik hem meestal een vragenlijstje, maar vaak genoeg belde hij me zelf op. ‘Ik kom morgen naar Nederland. Heb je nog wat te vragen, zal ik bij je langskomen?’ Zijn auto parkeerde hij dan losjes op het trottoir waar dit niet mocht, op z’n Frans. Hij droeg zelfs in de winter lichte, zonnige kleding. Op een keer sprak ik met hem af in een grachtenhuis in Amsterdam waar hij logeerde bij vrienden. In de oorlog had hij hier ondergedoken gezeten, vertelde hij om zich heen gebarend naar het weelderige interieur.


Ik hoefde nooit aan te dringen. Hij begon er zelf wel over. Op 2 februari 1943 was zijn vader midden in de nacht van zijn bed gelicht en door de Duitsers gefusilleerd in de duinen bij Bloemendaal. Met de twee andere leden van de Joodse Raad van Haarlem, te weten rabbijn Philip Frank en de advocaat Herbert Drilsma en nog zeven niet-Joodse burgers. Een vergeldingsmaatregel voor de aanslag op een Duitse militair een paar dagen eerder bij een spoorviaduct in Haarlem.


Jules’ moeder, twee van zijn zussen en zijn broer werden opgepakt en gedeporteerd naar Auschwitz, waar ze werden vergast. Jules wist te ontsnappen via de achtertuin van hun huis in Tuinwijk, een van zijn andere zussen was op dat moment niet thuis en dook net als Jules onder.


Hoewel zijn vader in hem een architect zag, besloot Jules nog tijdens de oorlog kunstenaar te worden. De eerste jaren na de bevrijding zette hij behalve Concentratiekamp I en II nog enkele aan de vervolging gewijde composities op het schilderslinnen. Hij begon vervolgens met zijn vrouw Polly Meure en Eva Bendien een galerie in Haarlem, Galerie Espace, die later naar Amsterdam verhuisde. Hij nam opdrachten aan van bedrijven voor het maken van kolossale wanden van scheepsstaal met gebrand glas, waarmee hij naam maakte.


In zijn vrije werk ging hij de abstracte kant op en ruilde zijn grijzige, sombere kleurenpalet in voor een lichte, lyrisch-poëtische schilder- en tekenwijze, die in niets nog verwees naar de oorlog. Tijdens mijn interview vroeg ik hem waar hij de kracht vandaan gehaald had om na al het leed het leven weer op te pakken. ‘Vergeten kan je natuurlijk nooit’, antwoordde hij.


‘Je zult het je hele leven met je herinneringen moeten doen. Daarmee moet je leren existeren, je moet er iets mee doen. Mijn familie zou het afschuwelijk gevonden hebben als ik er aan onderdoor ging. Met mijn werk doe ik iets terug voor al degenen die vermoord zijn.’


Nu ik vanwege mijn boek over het Holocaust Namenmonument de herinneringstheorie van de Duitse historica Aleida Assmann heb leren kennen, kan ik Jules’ levensloop in een breder perspectief plaatsen. Zijn persoonlijke herinneringen aan de vervolging zette hij aanvankelijk om in schilderijen, die tot het domein van de culturele herinnering behoren en bijdroegen aan ons collectieve geheugen. Maar daar stopte hij mee. ‘Als ik in Nederland was gebleven, was mijn werk misschien wel een andere kant opgegaan’, zei hij. ‘Maar ik had er niet kunnen loskomen van het verleden’.


Zijn emigratie naar Frankrijk, beter gezegd zijn vlucht, was noodzakelijk om voort te kunnen bestaan. Tegelijk bleef hij zijn persoonlijke herinneringen delen, met mij en anderen. Langs die weg kwam zijn verhaal terecht in artikelen, boeken, filmdocumentaires, op websites. Terwijl hij in zijn kunst ver afstand nam van de oorlog, bleef hij trouw aan zijn persoonlijke nagedachtenis. Met liefde en vasthoudendheid liet hij deze door de bemiddeling van anderen opnemen in de openbaarheid van de culturele herinnering.


Zie ook: /joodse-geschiedenis/jules-chapon