Jan Haverkort (1951-2014)

Foto Jos Fielmich, maart 2014


Interview gepubliceerd in Uitgelicht 3, magazine van het Noord-Hollands Archief te Haarlem, november 2014


Meer willen weten dan de ander

Jan Haverkort (1951-2014) over zijn politieke en maatschappelijke idealen


Op zaterdag 11 oktober 2014 overleed de Haarlemse oud-PvdA-politicus Jan Haverkort op 63-jarige leeftijd in zijn woonplaats Amersfoort. Haverkort werd in maart van dit jaar geïnterviewd voor het langlopende Interviewproject 1940-heden van het NHA, waarin bekende Haarlemmers vertellen over hun band met de stad. Hieronder enkele fragmenten uit dit bijzondere op DVD vastgelegde interview.

Haverkort groeide op in de vroegere Stationsbuurt, waar zijn ouders aan de Jansweg (nr 26) een slagerij dreven. Vanwege de sloop van de buurt ging in 1968 de winkel dicht. Aan de Stationsbuurt – ‘een echte gezellige uitgaansbuurt’- bewaarde hij goede herinneringen. ‘Er waren vijf cafés aan de overkant, waar beginnende rock-‘n-rollbandjes optraden. De Outsiders zijn daar ook wel eens geweest. Dat de buurt in verval raakte en op slot ging vond ik heel erg.’


Entrecotes van gisteren

De Haverkorts verhuisden naar de Rozenhagenstraat in de Patrimoniumbuurt. ‘Jarenlang ben ik niet gewoon rechtstreeks naar het station gegaan, maar via het Kenaupark, om maar niet te hoeven zien wat er van de Stationsbuurt geworden was. Wat er nu staat vind ik afschuwelijk, maar het is veel te duur om het af te breken. Dat heb ik als wethouder wel laten onderzoeken natuurlijk.’

Aan de slagerij heeft hij levendige herinneringen. ‘Er kwam altijd een dame die om tournedos, entrecotes en dergelijke vroeg. Mijn vader vond dat maar modieuze flauwekul, hij vond haar een kakmadam. “Kunt u mij aanwijzen welk deel van de koe u bedoelt, mevrouw?’’ vroeg hij dan.’

‘Op de laatste dag voor de sluiting komt die dame weer binnen. Ze zegt: “Slager, die entrecotes van gisteren, die waren tóch niet goed.” Mijn vader: “Tja, mevrouw, ik weet wel hoe dat komt. U kunt al dertig jaar niet koken.’’ Nou, dat was voor mij een moment van triomf! Mijn moeder had zó’n hoofd, maar ik was op dat moment inténs gelukkig. Eindelijk beet-ie eens een keer van zich af.’


Joodse onderduiker

Een gebeurtenis thuis tekende de kleine Jan voor de rest van zijn leven. ‘Mijn zus vertelde altijd dat het spookte bij ons op zolder. Ik vond het er eng. Op een gegeven moment ontdekte ik achter een gordijn een doos. En die doos heb ik opengemaakt. Er zaten allemaal kleren in.’

‘Mijn moeder hing altijd de was op zolder op en kwam juist op dat moment boven. Ze gaf me een verschrikkelijk pak slaag. Dat deed ze anders nooit. Toen wist ik, hier is iets mee. Een week later was de doos verdwenen.’

‘Mijn broers denken dat het een jongen was, die is ondergedoken geweest op zolder. Ik denk een meisje, maar dat maakt verder niet uit. Na de oorlog is dat kind in elk geval niet teruggekomen. Ik heb er eindeloos naar gevraagd, maar ben er niets méér over te weten gekomen. Mijn ouders hebben er nooit over willen praten.’

‘Ik ben daardoor heel erg gefascineerd geraakt door de oorlog. Vooral ook door de angst dat het zich kan herhalen. Als ik een parool mag geven van mijn leven, dan is dat Kennis is macht. Ik wil gewoon altijd meer weten dan een ander. Met kennis kun je voorkomen dat iets dergelijks zich herhaalt. Ik weet meer van die periode dan mijn broers of mijn vader ooit geweten hebben. Die drive is begonnen met die kleren.’


Hulpverlener

Al vroeg ontwikkelde hij een sterk maatschappelijk en politiek bewustzijn. Zijn schoolscripties gingen over bijvoorbeeld Domela Nieuwenhuis en ontwikkelingssamenwerking in Latijns-Amerika. De rebelse Jan volgde de Sociale Academie in Amsterdam en studeerde andragologie. Met enkele anderen richtte hij uit onvrede met de officiële hulpverlening voor jongeren in 1970 Stichting Release Haarlem op.

‘Release Haarlem was op een gegeven moment de grootste van heel Nederland. Wij brachten jongeren die wegliepen van huis of van een inrichting een paar dagen onder bij gastgezinnen. We namen dan contact op met de inrichting, de politie en met hun ouders. Uiteindelijk gingen ze toch meestal terug. Want ja, waar moeten ze anders heen… Maar dan was er wel een soort pauze geweest, om te overdenken: hoe ga ik nu verder? Dat hielp echt.’

In deze activistische periode vond hij zijn weg in pacifistisch-socialistische milieus, hij was betrokken bij demonstraties en deed mee aan kraakacties. Zoals Paradiso. ‘Zondags was ik meestal weg om Paradiso bezet te houden. Op een keer zei mijn vader op maandag: “Ben jij gisteren in Amsterdam geweest?’’ Ik zei, “Ja’’. Hij weer: “Wat heb je daar gedaan dan?’’ En ik vertelde een lulverhaal. Toen sloeg-ie de Telegraaf open, en daar stond ik op een foto, bij de kraak van Paradiso. Maar eígenlijk vond-ie dat prachtig hoor.’


Entree in de PvdA

Omstreeks 1972 meldde de slagerszoon zich aan bij de PvdA in Haarlem. ‘Ik had een hekel aan de geitenwollensokken en getuigenispolitiek van de PSP. Zo van, als je maar schone handen hebt is alles lekker in orde. Zo was ik niet. Ik heb me aangesloten bij de PvdA, vanuit de overtuiging dat je niet in de politiek actief kunt zijn zonder vuile handen te maken.’

Zijn eerste jaren in de gemeenteraad hield hij zich vooral bezig met het gemeentelijk kunstbeleid. Koren op zijn molen, want dankzij zijn kunstminnende vader had hij een grote affiniteit met beeldende kunst en cultuur. Hij leerde de Haarlemse culturele wereld goed kennen en woonde een tijdje bij Jannie en Kees Sipkes. Jannie richtte later de SBK Haarlem op.

Welzijnswerk en jongerenwerk werden gaandeweg steeds meer zijn werkterrein in de raad. Hij nam daarbij een kritische houding aan ten opzichte van het officiële welzijnswerk. ‘Dus niet zoals de CPN toen actievoerde, met de slogan “er is poen nodig om welzijn te doen’’. Nee, wel van: “Wat doe je nu eigenlijk, waar ben je nu eigenlijk mee bezig?”.

In 1986 werd hij fractievoorzitter van de PvdA, in 1994 wethouder. Dat was de tijd waarin de bebouwing van het Enschedéterrein met een schouwburg, rechtbank, hotel en andere voorzieningen voor een schisma in de Haarlemse politiek zorgde. Het bouwplan werd veel te massaal gevonden. Ook binnen de PvdA bestond grote onenigheid.

‘Daarover heb ik een conflict gehad in de PvdA. Er waren mensen in de partij die vonden dat de Appelaar inzet moest zijn van de verkiezingen van 1994. Ik was toen lijsttrekker. Daar was ik het niet mee eens. Het levert je een of twee zetels op. As je naar de Indische buurt gaat, en je vraagt, ”Wat vindt u nou van de Appelaar?’’, dan vinden ze daar echt niks van. Het is maar een kleine club die zich daar mee bezighoudt. Daarom wilde ik niet dat deze kwestie inzet was van de verkiezingen.’


Verkiezingsretoriek

Uiteindelijk ging de nieuwe schouwburg niet door. ‘Ik verdenk het ministerie van justitie ervan dat zij een landelijke lobby op gang brachten om toch een grotere rechtbank te bouwen en dus moest de schouwburg uit het plan. Dan zie je dat een gemeente, ongeacht alle verkiezingsretoriek, helemaal niet in staat is om dit soort bewegingen het hoofd te bieden.’

‘Dat was voor mij het laatste zetje om de politieke eenheid in de PvdA te herstellen en alternatieve onderhandelingen op gang te brengen, mét ING en mét de Rijksgebouwendienst, waardoor de rechtbank genoeg ruimte kreeg en tegelijk de schouwburg op het Wilsonsplein kon blijven.’

‘Ik heb altijd gevonden dat je in Haarlem, dat een cultuurhistorisch centrum heeft, juist een spreiding van voorzieningen moet hebben. In die zin is het Wilsonsplein een oplossing naar mijn hart. Dat neemt niet weg dat ik het gevoel heb dat zich dingen hebben afgespeeld rondom het Appelaart die het daglicht niet kunnen verdragen. Die vieze smaak in mijn mond heb ik altijd gehouden.’


Palenpest

Diezelfde tijd nam hij ook het voortouw om de funderingen van honderden verzakte huizen in de oude volksbuurten te verbeteren. Aanvankelijk werd hij niet begerepen. ‘Het gemak waarmee zich linksnoemende mensen zich fixeerden op De Appelaar en de palenpestaanpak in de bagger wilden gooien, heeft mij altijd verbaasd. Want als er nou één sociaaldemocratisch project is, dan is het wel dit. Dat heeft me veel verdriet gedaan. Ik heb me er keihard voor ingezet, maar het heeft me geen vrienden opgeleverd.’

Het bevestigde zijn gevoel een buitenbeentje te zijn. ‘Heel diep van binnen heb ik altijd het gevoel gehad, hoewel ik 24 jaar voor de PvdA in de raad heb gezeten, dat ik er ergens niet in paste. Als kind wilde ik altijd net zo zijn als iedereen. Maar ik wás niet net als iedereen. In de PvdA heb ik ook altijd het gevoel gehad dat ik atypisch was.’


Cultuurpodia

Wel kreeg hij veel waardering voor de vernieuwing van de cultuurpodia, de grand projets van Haarlem. Dankzij de miljoenenverkoop van het gemeentelijke kabelbedrijf wist hij hiervoor voldoende geld bij elkaar te krijgen. ‘Het was een historische kans om ze alle vier in één keer aan te pakken.’

Kritiek was en is er echter ook. De exploitatielasten van de podia zijn te duur, heet het, er zijn te weinig bezoekers, het kost alleen maar geld. Haverkort is daar heel stellig in. ‘Cultuur is in essentie commercieel. Alleen, niet alles op cultuurgebied kan de markt trekken. Toch wil je wel dat het er is, en daar moet de overheid dan voor zorgen. Commerciële kunst bedruipt zich zelf wel.’

‘Het is een onzinnige discussie om te zeggen dat het Patronaat commercieel is en de Philharmonie niet. Dat is een cultuuropvatting die ik altijd bestreden heb. Bach heeft meer cd’s verkocht dan de Beatles. Dat bijvoorbeeld studio Grasland van wijlen Hans Asselbergs niet meer bestaat, vind ik vreselijk. Daar kwamen slechts tien, vijftien mensen op af. Maar als je wil dat het er is moet je het subsidiëren.’

‘Dat is de kern van het cultuurdebat. Hoe verdedig je nou tegenover mensen van wie hun buurthuis dichtgaat, dat er een nieuw theater moet komen? Kijk, het is zoals de PvdA altijd geprobeerd heeft om de verbinding tussen middeninkomens en lagere inkomens in stand te houden en te zorgen dat die niet teveel uit elkaar gaan lopen. Zo vind ik dat sociale en culturele politiek bij elkaar horen. Ik hanteer voor mezelf altijd het begrip van culturele democratie. Daarmee bedoel ik het recht om geconfronteerd te worden met kunstuitingen die je niet zinnen. Democratie is de organisatie van meningsverschillen. Het is niet voor niks dat in een dictatuur onmiddellijk een smaakpolitie ontstaat, die bepaalt wat esthetisch wel en niet mag en wat er wel en niet geschreven mag worden.’


Terugkijkend is hij het meest trotst op zijn aanpak van de palenpest en de vier vernieuwde culturele accommodaties. ‘Ik heb me wel eens afgevraagd, zou dat nou ook gebeurd zijn als ik er niet had gezeten. Dat is de ultieme ijdele vraag hè. Nou, ik denk het niet. Zo arrogant ben ik wel’.



Het hele interview is op dvd vastgelegd en te bekijken in het NHA. Ook is er een transcriptie beschikbaar.