Wim de Wagt

Kunsthistoricus, schrijver

Max Beckmann


Max Beckmann, Traurernde Kriemhilde, 1949



Reportage in Haarlems Dagblad, 12 juni 1999, n.a.v. de tentoonstelling Max Beckmann (1884-1950), Tekeningen uit de nalatenschap van Mathilde Q. Beckmann, Teylers Museum, Haarlem, juli-augustus 1999

De tekeningen van Max Beckmann
‘Mijn kunst krijgt hier genoeg te vreten’, schreef Max Bekmann aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. De schilder nam als hospitaalsoldaat in het Duitse leger deel aan de strijd in Vlaanderen en Oost-Pruisen. Zijn aanvankelijk roze stemming kleurde onder invloed van zijn verschrikkelijke ervaringen echter steeds donkerder. De tijd die hij achter de frontlinies doorbracht was uiteindelijk van beslissende invloed op zijn kunstenaarschap. Daarna wilde hij zich bij het schilderen alleen nog maar bezighouden met heel wezenlijke dingen. ‘Ik laat God in mijn voorstellingen alles zien wat hij verkeerd heeft gedaan’, zo verwoordde hij zijn uitgangspunt.
Op de slagvelden maakte Beckmann tussen de bedrijven door een groot aantal tekeningen, schetsjes en krabbels. Deze vingeroefeningen vormen een perfecte illustratie van de innerlijke Werdegang die hij doormaakte: van een naïeve optimist tot een getraumatiseerde oorlogsveteraan. Tot voor kort was het grootste deel van zijn tekeningen helaas aan de openbaarheid onttrokken. Ze werden bewaard door zijn kinderen, nadat ze lange tijd waren afgeschermd van nieuwsgierige blikken of koopgrage handen door Beckmanns tweede vrouw, Mathilde ‘Quappi’ Beckmann, die in 1986 overleed.
Vorig jaar kreeg het Museum für bildenden Kunste in Leipzig 360 van deze tekeningen in bruikleen, voorlopig voor een periode van tien jaar. Tezelfdertijd werd een deel van de verzameling in Leipzig voor het eerst aan het publiek getoond. De tentoonstelling in Teylers Museum omvat 120 bladen.
Zijn tekeningen mogen dan minder bekend zijn, als schilder heeft het Max Beckmann (1884-1950) aan erkenning nooit ontbroken. Hij staat te boek als een van de belangrijkste vernieuwende kunstenaars uit de eerste helft van deze eeuw en wordt gerekend tot het Duitse expressionisme. Bij deze stroming horen verder namen als die van Oskar Kokoschka en de kunstenaars van Die Brücke, zoals Ernst Ludwig Kirchner en Emil Nolde.
Beckmanns schilderijen vallen op door een helder kleurgebruik, een krachtige lijnvoering en platte beeldopbouw. Veel van zijn werken staan bol van een onheilszwangere symboliek en nachtmerrieachtige toespelingen op ondergang en verlossing. Nooit werkte hij abstract. Toch was de weergave van de zichtbare werkelijkheid voor hem slechts aanleiding om op zoek te gaan naar wat daar achter ligt. Maar hij schilderde tevens een hoeveelheid betrekkelijk zorgeloze werken.

Menselijke karakterisering
Dat Beckmanns tekeningen nu in Nederland te zien zijn, is niet toevallig gezien de voorgeschiedenis. De kunstenaar woonde, samen met zijn vrouw Quappi, tussen 1937 en het einde van de Tweede Wereldoorlog in Amsterdam, aan het Rokin. Beckmann was hier komen wonen omdat hij in zijn vaderland sinds 1937 gold als een ‘entartete’ kunstenaar. Hij was, zoals al zijn vooruitstrevende collega’s, door de nationaal-socialisten in de ban gedaan omdat zijn kunstwerken in strijd werden geacht met de traditionele, volkse kunst die de nazi’s propageerden. Na afloop van de oorlog verhuisde hij naar de Verenigde Staten, waar hij de rest van zijn leven doorbracht en een van de eerste kunstenaars werd die met de ballpoint, toen een nieuwtje, tekeningen maakte.
Beckmanns Amsterdamse tijd bleek achteraf erg belangrijk voor hem. Ongeveer een derde van zijn totale oeuvre kwam hier tot stand. Desondanks is er in de Nederlandse museale collecties betrekkelijk weinig van zijn hand te vinden. Trouwens al eerder, vanaf de jaren twintig, bracht Beckmann met zijn vrouw bezoekjes aan de Nederlandse kust. Daarvan getuigen wat schetsen van het strandleven in Scheveningen.
Het belang van Beckmanns tekeningen is aanzienlijk, hoewel de overgrote meerderheid nooit bedoeld was als zelfstandig kunstwerk. Beckmann, die vrijwel altijd een schetsboek bij zich droeg, gebruikte de tekeningen om zijn belevenissen vast te leggen, ideeën voor schilderijen te noteren of als voorstudie. Gevoegd bij zijn dagboekaantekeningen en de brieven aan zijn twee echtgenotes ontstaat een gedetailleerd beeld van het proces dat voorafging aan zijn schilderijen. Ze onthullen met andere woorden zijn ontwikkeling als een kunstenaar met eigen opvattingen en een eigen stijl. Zonder dat ze hierover belangrijke nieuwe gegevens aan het licht brengen of tot nieuwe interpretaties leiden overigens.
Bovenal verraden de tekeningen Beckmanns dagelijkse pogingen om zijn waarnemingen en gedachten direct en onverbloemd in trefzekere beelden te vertalen. De vele portretten die hij maakte van Quappi, zijn vrienden of toevallige voorbijgangers, zijn uitmuntende staaltjes van menselijke karakterisering. In een oogwenk zette hij met behulp van slechts enkele lijnen iemands beeltenis op papier. Vaak accentueert hij bepaalde lichamelijke eigenschappen, wat sommige tekeningen naar karikaturen doet neigen.
Maar vooral komt de weerslag van zijn indringende ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het licht. Soldaten in de loopgraven, soldaten onder de douche, op de operatietafel, in lijkkisten. In een steeds eenvoudiger en nerveuzer handschrift, vol hoekige wendingen en lichamelijke vervormingen van de afgebeelde figuren. ‘Mijn levenswil is nog nooit zo sterk geweest als nu’, schreef hij vanaf het slagveld. ‘Door te tekenen bescherm ik mezelf tegen dood en gevaar.’ Toen is de kiem gelegd voor zijn persoonlijke en inhoudelijk beladen schilderwerk, waarmee hij later furore maakte.