Wim de Wagt

Kunsthistoricus, schrijver

Joods Museum Berlijn


Joods Museum, Berlijn, 2003. Foto Wim de Wagt


Reportage over de eerste steenlegging van het Joods Museum in Berlijn, 9 november 1992, De Groene Amsterdammer, 18 november 1992

Eerste steen

BERLIJN - De Grosse Hamburgerstrasse, in de oude joodse wijk van Berlijn, is een gedenkwaardige straat, waar de geschiedenis zich voordoet in de gedaante van de afwezigheid. Hier lagen zij aan zij de eerste joodse begraafplaats van de stad en het tehuis voor joodse ouden van dagen, dat vanaf 1942 door de Nazi's werd gebruikt om de joodse inwoners van Berlijn te verzamelen en te deporteren naar de concentratiekampen. Op de plaats van het verwoeste kerkhof en het verdwenen tehuis is nu een open terrein, met aan het trottoir een nederige beeldengroep.
Even verderop, aan de overkant van de straat, is tussen twee huizen nog zo'n lege plek. Het huis dat daar stond werd gebombardeerd. De Franse kunstenaar Christian Boltanski greep de situatie aan om de lege ruimte zelf tot gedenkteken te maken. Hij bevestigde aan de blinde muren van de twee belendende huizen grote borden op de plaatsen waar zich ooit de verschillende appartementen bevonden. Elk bord kreeg de naam van de bewoner, diens beroep en de jaren waarin zich zijn leven tussen de bewuste muren afspeelde: A. Kunze, 1935-1945, Statistenführer, of M. Müller, 1938-1945, Pensionärin, staat er te lezen. Boltanski noemde zijn kunstwerk The Missing Home (1990).
Ook voor de architect Daniel Libeskind is het thema van de afwezigheid, en de vorm waarin dit tot monument kan worden gemaakt, leidraad geweest bij het ontwerpen van de uitbreiding van het Berlin Museum met daarin de joodse afdeling - voor het gemak het Joods Museum -, waarvan op 9 november de eerste steen werd gelegd. Libeskind, van Pools-joodse afkomst, heeft een ontwerp gemaakt dat breekt met al datgene waaraan we denken als we het over een museum hebben.
Het gebouw dat hij zich voorstelt - het resultaat van een internationale prijsvraag - heeft de vorm van een zich over het terrein naast het bestaande stadshistorische Berlin Museum uitstrekkende, versteende bliksemschicht die inhoudelijk doortrokken is van symboliek. Zelf vergelijkt de architect de sculpturale, hoekige vorm met een vernietigde Davidsster. ‘De structuur van het gebouw verbeeldt de vernietiging van een cultuur. Want de Berlijnse geschiedenis is in veel opzichten exemplarisch, zowel in zijn hoopvolle als in zijn onverzoenlijke aspecten’, verklaarde hij in een interview.
Maar de in het niets eindigende pijl moet niet alleen worden opgevat als een verwijzing naar de lineaire, voortdurend onderbroken geschiedenis van het jodendom. De vorm is ook bedoeld als herinnering aan Walter Benjamin's essaybundel Einbahnstrasse uit 1928 - een van de belangrijkste literaire documenten over de teloorgang van de menselijke waardigheid in de Duitse samenleving voorafgaand aan de machtsovername door de Nazi's in 1933.

Ondeelbaar geheel

Een bijzonder museumgebouw verlangt een bijzondere inrichting. De museumstaf hoopt de rol van de joden in de Berlijnse geschiedenis, en de invloed die zij hebben uitgeoefend op de economie en de cultuur van de stad, aantoonbaar te maken door uit te gaan van het concept van ‘Durchdringung’, ofwel integratie.
Aan Libeskind is gevraagd of hij de nieuwe vleugel zo wil ontwerpen dat toekomstige bezoekers die in de eerste plaats voor de historie van Berlijn komen gedwongen worden om ook kennis te nemen van het jodendom, en dat andersom bezoekers die vooral geïnteresseerd zijn in de joodse cultuur automatisch door de Berlijnse geschiedenis gevoerd worden. De joden moet zo de plek terug worden teruggegeven die hen door de Nazi's ontnomen werd.
‘Het is belangrijk om je te realiseren dat antisemitisme niet alleen deel uitmaakt van de joodse geschiedenis, maar van de hele Duitse cultuur’, licht Frau Dr. Vera Bendt desgevraagd toe. Zij is conservator van de joodse afdeling van het Berlin Museum en straks verantwoordelijk voor de inrichting en het gebruik van de joodse vleugel.
Bendt: ‘Bepaalde facetten van het christendom zijn niet te begrijpen zonder het antisemitisme, waarin de jood beschouwd werd als de antichrist. Uit dit religieuze wereldbeeld is het politieke antisemitisme voortgekomen, dat door de pseudo-wetenschappelijke bewijsvoering en de catastrofale verbinding met rassentheorieën in de vorige eeuw een typerend fenomeen van de moderne samenleving is - en hier dus een ondeelbaar geheel mee vormt.’
Overigens zag het er vorig jaar maandenlang naar uit dat Libeskinds plan helemaal niet door zou gaan. Aan het begin van 1991 gingen in de Berlijnse politiek stemmen op om vanwege de nijpende financiële toestand van de stad de realisering van het project (geraamde kosten: 118 miljoen mark) op de lange baan te schuiven en voorlopig met vijf jaar uit te stellen. De hereniging van Oost- en West-Berlijn eiste budgettair zijn tol.
Vooruitlopend op het senaatsbesluit werden de betalingen aan Libeskind stopgezet. Een mondiale storm van protest stak op. ‘Politiek gezien een uiterst bedenkelijk signaal’, meenden kritikasters. Na een paar maanden van politieke onrust en onder zware binnen- én buitenlandse druk besloot de Berlijnse Senaat - als altijd gevoelig voor kritiek van buitenaf -  om toch door te gaan met het project. De vanuit het Berlin Museum door directeur Dr. Rolf Bothe en Frau Dr. Bendt gecoördineerde actie om met een stortvloed van protestbrieven van joodse (museale) instellingen uit de hele wereld de burgemeester van Berlijn op andere gedachten te brengen, zal daarbij een beslissende rol hebben gespeeld.
Maar hoe fijngevoelig is de Berlijnse (en Duitse) politiek werkelijk als het gaat om het joodse verleden? Stralende gezichten overheersen op de feestelijke plechtigheid in de Berliner Philharmonie, die voorafgaat aan de 'Grundsteinlegung' op de negende november. Niemand herinnert aan de turbulente periode een jaar eerder, althans niet met zoveel woorden. Burgemeester Eberhard Diepgen, dezelfde man die samen met de fractievoorzitter van de Berlijnse CDU, Klaus Landowsky, het doorgaan van het joodse Museum in het openbaar ter discussie stelde, slaat zich nu op de borst met de uitspraak: ‘Hoe belangrijk dit project is blijkt wel uit het feit dat het in de maalstroom van bezuinigingsmaatregelen niet ten onder is gegaan.’
Tegelijk grijpt de burgemeester het senaatsbesluit aan om te wijzen op de politieke eensgezindheid tegenover de oplaaiende vreemdelingenhaat in Duitsland. ‘Na de grote demonstratie van zondag 8 november is dit opnieuw een krachtig antwoord van de Duitse bevolking op een racistische minderheid’, zegt hij.

Democratische getuigenis

In meer dan één opzicht is het overigens begrijpelijk dat het aanvankelijke uitstel vooral in de joodse wereld grote commotie veroorzaakte, want de problematische geschiedenis van het Joodse Museum gaat veel verder terug dan 1988. In feite was het vorig jaar al de derde maal dat van de totstandkoming werd afgezien. De eerste keer was in 1981, toen de DDR-regering besloot om het Ephraïm Paleis een andere bestemming te geven dan de beloofde functie van Joods Museum. Vier jaar later ging de geplande uitbreiding van de Martin Gropius Bau - aan de Stresemannstrasse, waar nu de permanente tentoonstelling Topografie des Terrors is ingericht - met een joodse afdeling niet door.
Wie nog verder teruggaat ontdekt dat Berlijn al eens een volwaardig Joods Museum had, namelijk naast de Neue Synagoge aan de Oranienburgerstrasse, die evenals de Grosse Hamburgerstrasse in het oude joodse kwartier ligt. Dr. Herman Simon, directeur van de Neue Synagoge, heeft daar een boek over geschreven, Das Berliner Jüdische Museum in der Oranienburger Strasse, Geschichte einer zerstörten Kulturstätte (1983). Dit eerste joodse Museum heeft slechts een paar jaar bestaan, van 1933 tot 1938. Van de ooit rijke collectie zijn, nadat de poort op last van de Nazi's gesloten werd, slechts brokstukken teruggevonden. De rest is spoorloos, afwezig.
Dr. Simon wil liever niet over het ‘nieuwe’ joodse museum praten. Wat hem betreft is er de afgelopen jaren al te veel gezegd en geschreven, en te veel beloofd en te weinig waargemaakt. Simon, kortaf: ‘Laten we heel duidelijk zijn: Libeskinds plan is geen joods museum, maar een uitbreiding van het Berlin-museum met een joodse afdeling. En of het goed is dat het wordt gerealiseerd?’ Hij zwijgt even. Dan: ‘Het is niet slecht. Maar dat is wat anders dan goed. Politiek gezien was het na Die Wende voor Berlijn noodzakelijk om een democratische getuigenis af te leggen. Het is dus in de eerste plaats een politieke beslissing geweest.’
Vraagtekens zijn er over de betekenis voor de Berlijnse joden zelf. Ooit was de Berlijnse joodse gemeenschap met zo'n 170.000 leden de grootste van Duitsland. Nu wonen er ongeveer 8000 joden in de stad - een uiterst gemêleerde groep van verschillende nationaliteiten en culturele achtergronden. En de Berlijnse joden hebben wel wat anders aan het hoofd dan een peperduur museum. Liever zagen zij dat het joodse onderwijs of het onderhoud van de begraafplaatsen en andere monumenten werd verbeterd.
Simon: ‘De mensen nemen een weifelende houding aan. Er zijn evenveel voor- als tegenstanders. Maar we moeten natuurlijk blij zijn dat de stad zich bekommerd om haar joodse geschiedenis. Nee, ik ben helemaal niet cynisch, dat ziet u verkeerd. Het besluit om door te gaan met de bouw is een signaal tégen het geweld van radicaal rechts en vóór een democratische toekomst. Het eigenlijke probleem is dat de bouw twintig jaar te laat komt. Begin jaren zeventig was het geld er wél en ook de publieke opinie was ten gunste van de bouw. Weet u, de geschiedenis speelt al zo lang.’
Volgens Simon wordt in het westen van de stad wel eens over het hoofd gezien dat Berlijn al een joods museum heeft: zijn ‘eigen’ Neue Synagoge die een verzameling Joodse kunst en religieuze voorwerpen bezit en bovendien een archief beheert. Simon: ‘De synagoge ligt in het oude joodse kwartier en de Berlijnse joden hebben er vanouds een sterke band mee. Maar ach, het nieuwe joodse museum wordt toch ook niet gebouwd ten behoeve van de Joden, want die kennen hun eigen geschiedenis zo langzamerhand wel. Nee, het is bestemd voor al die anderen, degenen die nog moeten leren. Het is alleen de vraag of je die het museum in krijgt. Denkt ú soms van wel?’
Simon brengt de demonstratie tegen vreemdelingenhaat in herinnering, de dag ervoor. Urenlang een vertoon van massale politieke verbroedering en etnische vredelievendheid. Even leek het of Duitsland werkelijk de rijen sloot en zich en bloc keerde tegen de racisten onder de bevolking. Maar de optimistische sfeer werd in de namiddag verstoord door een groep van enkele honderden links-radicale jongeren.
Simon schudt het hoofd: ‘Voor mij persoonlijk was dat een heel nieuwe ervaring. Ik vond het beangstigend om te zien dat de politie niet bij machte was om de orde te handhaven. Die onmacht beschouw ik als een teken aan de wand. Daarom: ik ben niet zozeer pessimistisch over de totstandkoming van het museum, maar wél over de toekomst van dit land. De atmosfeer is onaangenaam. Nee, zelf ben ik niet bang, maar de gastarbeiders en de asielzoekers, die zijn bang. Die mensen moeten beschermd worden. Als ik hoor dat de ministerpresident van Beieren weigert om mee te lopen in de demonstratie, en als ik me realiseer dat die man zelfs nog nooit Dachau bezocht heeft, dan begeef ik me echt niet juichend naar de 'Grundsteinlegung'.’

Als een blad aan de boom
Toch nog onverwacht krijgt de bouw van het Joods Museum de politieke lading, die de Berlijnse Senaat in 1988, toen een internationale conferentie werd belegd waarop besloten werd de prijsvraag uit te schrijven, niet bevroeden kon. Maar Die Wende van 9 november 1989, en de daaruit voortvloeiende enorme economische problemen en maatschappelijke spanningen, die met name in de vroegere DDR tot uiting komen in een verbluffende hoeveelheid rechts-extremistische aanslagen tegen zowel buitenlanders als joodse gedenktekens en begraafplaatsen, heeft de situatie drastisch veranderd. Dit jaar alleen al werden meer aanslagen gepleegd dan in 1931 en 1932 samen.
Wie Berlijners spreekt, ook jongeren, bespeurt achter hun vastberadenheid, hun vastbeslotenheid om zich te verzetten, onzekerheid en angst. ‘Wat er op dit moment in Duitsland gebeurt is pure gekte, dat kun je geen intolerantie meer noemen’, verzucht Birgit. Nu woont ze in Kreuzberg, maar ze is geboren in de DDR en woonde jarenlang in Oost-Berlijn.
Op de avond na de ‘Grundsteinlegung’ bekijken we het toneelstuk Karate-Billi kehrt zurück van Klaus Pohl, dat gespeeld wordt in het roemruchte Deutsches Theater, waaraan de namen van Bertold Brecht en Max Reinhardt zijn verbonden en dat tijdens het DDR-regime een vrijplaats was voor kritisch en avant-gardistisch toneel. Het stuk gaat over de woede en teleurstelling onder de voormalige DDR-bevolking over het jarenlange verraad en bedrog door zowel autoriteiten alsook mensen uit de naaste omgeving - zelfs geliefden.
Birgit, na afloop: ‘Weet je, wat er nu gebeurt kon je jaren geleden zien aankomen. Vreemdelingenhaat bestond bij ons al lang, maar werd toegedekt. Met onze ouders hebben we nooit over het nazistische verleden kunnen praten en de jongste generatie heeft al helemaal geen respect voor minderheden. Ik ken zoveel mensen die zich eerst jarenlang aan het oude regime geconformeerd hebben en die nu als een blad aan de boom zijn omgeslagen. Dat beangstigt me.’
Het was 1928 dat Walter Benjamin constateerde: ‘Niemand kijkt verder dan de rug van zijn voorganger en ieder is er trots op om zo het voorbeeld voor de volgende te zijn.’
Frau Dr. Bendt antwoordt bevestigend op de vraag of het museum, dat aan de Lindenstrasse in de door tienduizenden gastarbeiders en hun gezinnen bevolkte wijk Kreuzberg ligt, met het tentoonstellingsbeleid zal inspelen op de huidige benarde positie van minderheden. Bendt: ‘Dat behoort zeker tot de mogelijkheden. Zoals de jood voor bepaalde christenen de antichrist was, geldt voor racisten tegenwoordig de zwarte als de antimens. Sinds de Tweede Wereldoorlog hebben de joden in Duitsland en Europa als groep geen betekenis meer, daardoor zal de dreiging niet in de eerste plaats op hen gericht zijn.’
‘Nu zijn het de Afrikanen en andere buitenlanders, die op grond van hun aantal wél een factor van betekenis vormen. Zij vormen de nieuwe, niet Arische minderheid, en in die zin is sprake van overeenkomst met de positie van de joden in de jaren twintig en dertig. De Duitse angst voor vreemdelingen blijkt al uit de terminologie: we worden 'overspoeld' door asielzoekers. Dat duidt op oerangst. Het is typerend dat in Duitsland etnische minderheden niet worden beschouwd als een integraal onderdeel van de maatschappij. Aan ons om te tonen dat dat juist wél het geval is’, aldus Bendt.
Vast staat dat het Joodse Museum als weinig andere musea in de wereld een actuele betekenis heeft, die het gebouw meer laat zijn dan een cultuurhistorisch bedevaartsoord alleen. Volgens de stichters moet het geïnterpreteerd worden als een universeel gedenkteken, een maatstaf, waaraan verdraagzaamheid en menselijkheid kunnen worden afgemeten.

Met dank aan Edward van Voolen, Joods Historisch Museum Amsterdam, en Christian Grandt, Berlijn.