Niet in mijn achtertuin


Voorstelling van het ontwerp


Reportage in Trouw, 23 december 2013, naar aanleiding van het plan om in Utrecht een monument op te richten voor de joodse slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog.


In Utrecht is beroering ontstaan over het plan om een joods monument te plaatsen bij het Spoorwegmuseum. Aan de Johan van Oldenbarneveltlaan moet onder andere een zeven meter lange muur met de namen van 1224 tijdens de oorlog vermoorde Utrechtse joden komen. Vanaf het vroegere Maliebaanstation werden de joden weggevoerd naar Auschwitz, Sobibor en andere kampen. Het Spoorwegmuseum ziet het omvangrijke monument liever ergens anders, omdat het vindt dat het zelf al voldoende aandacht besteedt aan de deportatie van de Utrechtse joden.


Protesten

In het Jodendom geldt dat een overledene pas vergeten is als zijn naam vergeten is. Vandaar dat gekozen is voor een namenmonument, en deze keuze leidde tot een gedenkteken met forse afmetingen, want al die namen moeten wel een plekje krijgen en leesbaar zijn. Wim Rietkerk, de voorzitter van Stichting Joods Monument Utrecht: ‘Het in stand houden van de namen van overledenen speelt al in het Oude Testament, de Tenach, een belangrijke rol. Voor de joden is dit een zeer belangrijke manier om de doden te behoeden voor de vergetelheid.’

Rietkerk, een gepensioneerde dominee, kan zich wel voorstellen dat sommigen het monument te groot vinden. Maar hij geeft aan dat het juist de bedoeling is dat het monument straks goed zichtbaar is in de stad: ‘We wilden het niet wegstoppen op een afgelegen plek in een park. Docenten kunnen hier gemakkelijk met hun leerlingen heen. Voorbijgangers die er niet geconfronteerd mee willen worden kijken maar gewoon de andere kant op. Je hoeft er niet naar te kijken.’

Het Spoorwegmuseum is beslist niet tegen een joods monument, benadrukt woordvoerder Evertjan de Rooij. ‘Integendeel, we juichen de komst ervan toe. Maar we denken wel dat er een betere plek denkbaar is in de stad.’ Als puntje bij paaltje komt zal het museum de plaatsing echter niet tegenhouden, zegt hij. Ook op de informatieavond die de stichting afgelopen donderdag voor omwonenden organiseerde liet het museum dit geluid horen.

De bezwaren van het museum staan niet op zich zelf, want ook bij plaatselijke media druppelen protesten binnen. Sommigen vinden het monument te groot, anderen menen dat het museum in een kwaad daglicht wordt gesteld. En nu had de stichting nog wel zo hard zijn best gedaan om draagvlak te creëren onder de Utrechtse bevolking en steun te vinden bij de politiek. Want de Domstad heeft iets goed te maken tegenover de joden, vinden de initiatiefnemers. Eeuwenlang heerste er een door de kerk gestimuleerde anti-Joodse geest en tijdens de bezetting gedroeg de gemeentepolitie zich uitzonderlijk wreed bij arrestaties van joden. ‘Daarom snapte ik de reactie van het museum ook niet’, zegt Rietkerk. ‘Vanaf het begin zijn ze op de hoogte geweest van onze plannen.’


Nooit wanklanken

Namenmonumenten komen in de hausse aan oorlogsmonumenten sinds de jaren negentig relatief veel voor. Lange tijd viel de herinnering aan de Jodenvervolging samen met een alles overkoepelende nationale traditie van lijden. Waardoor de herinnering aan het specifieke lot van de joden grotendeels onzichtbaar was. Waar de behoefte vandaan komt om zoveel jaar na de oorlog alsnog gedenktekens te plaatsen met de gegevens van de slachtoffers, is een interessante vraag, die ook Binyomin Jacobs, opperrabbijn van het Interprovinciaal Opper Rabbinaat (IPOR), zich zelf vaak stelt. Hij is als adviseur betrokken bij de Utrechtse stichting.

Jacobs: ‘In de eerste tijd na de oorlog kreeg de herdenking van de Jodenvervolging nog weinig aandacht, omdat veel overheidsdienaren, met inbegrip van burgemeesters, in de oorlog in hun ambt waren gebleven en niets hadden gedaan om de joden te helpen. De houding van de overheid nu is alleen maar positief. Ook van burgers hoor ik nooit wanklanken. Daarom verbaast het mij nu zo dat in Utrecht bezwaren worden geuit. Een betere plek dan bij het Spoorwegmuseum is nauwelijks denkbaar. Want uitgerekend hier zijn de mensen weggevoerd, en een museum heeft van zichzelf al een educatieve functie. De plaats is briljant.’

Uitvoering van het monument is ontzettend belangrijk, benadrukt hij: ‘Zo herdenken we eindelijk deze Nederlandse medeburgers, die graag in hun thuisstad begraven hadden willen worden. Als een dominee lege plaatsen op een begraafplaats ziet, is hij blij. Als ik lege plaatsen zie, huil ik. Namen onderstrepen, tonen, wat er gebeurd is. Ik beschuldig niemand hoor, maar het doet ons beseffen wat we hebben laten gebeuren. Het aantal foute Nederlanders tijdens de oorlog was minimaal. Maar het aantal goede was ook minimaal. Er moet een waarschuwing van uit gaan dat zoiets nooit meer mag gebeuren.’


Individuele slachtoffers

Jacobs heeft sinds de jaren negentig talloze onthullingen van joodse monumenten bijgewoond. Dat er met de oprichting van een namenmonument recht wordt gedaan aan de joodse traditie is één ding, maar er spelen ook andere zaken mee. In tegenstelling tot de algemene gedenktekens uit de eerste tijd na de oorlog is er nu veel meer aandacht voor de individuele slachtoffers. ‘Het ware medelijden is voor de enkeling slechts mogelijk met de enkeling’, schreef de Nederlandse historicus Hermann von der Dunk.

En daarin ligt precies de kracht van namenmonumenten, meent opperrabbijn Jacobs. Wie een reeks namen leest, met eventueel de geboorte- en sterfdata en de plaats van overlijden, raakt sterker doordrongen van wat er gebeurd is en kan zich uiteindelijk beter identificeren met de slachtoffers. Het zegt meer dan een optelsom van het aantal doden. Jacobs: ‘Een naam confronteert en waarschuwt ons. Een naam gáát over iemand. De vermelding geeft iemand zijn plaats terug. Iemand wordt weer zichtbaar.’


Het ontwerp van Amiran Djanashvili

Het joods monument bestaat uit twee onderdelen: een zeven meter lange, drie meter hoge muur en een sculptuur die een Sjofar voorstelt, dat wil zeggen een in de joodse eredienst gebruikte hoorn. De ontwerper is Amiran Djanashvili, een uit Georgië afkomstige joodse kunstenaar, die sinds lang in Utrecht woont en werkt. Djnashvili wil de namenmuur tegen een elektriciteitshuisje plaatsen en in cortenstaal, een roestige staalsoort, uitvoeren. Om de 1224 namen te kunnen vermelden zijn 50.000 lettertekens nodig. Voor de Sjofar koos Djanashvili omdat dit object een van de oudste symbolen in het jodendom is. ‘In veel verhalen en rituelen drukt de Sjofar bescherming en veiligheid uit,’ legt hij uit. ‘En beeldhouwkundig is de Sjofar interessant vanwege het reliëf, waardoor hij mooi in de ruimte staat.’ Stichting Joods Monument heeft onlangs bij de gemeente een vergunning ingediend voor de aanleg van het monument. Wanneer de vergunning binnen is gaat de stichting fondsen werven om het 175.000 euro kostende monument te kunnen realiseren.


Het monument is op 29 oktober 2015 onthuld.