Pettenfabriek Krukziener, Zutphen



Elly Sijes-Krukziener en Le Krukziener. Foto Wim de Wagt


Reportage over de vroegere pettenfabriek Krukziener in Zutphen, gepubliceerd in de serie 'Ondernemers in de mediene' in het Nieuw Israëlietisch Weekblad 7, 6 november 2015


Nooit zonder pet op naar buiten


In de besloten achtertuin van het Krukzienerhofje wijst Elly Sijes-Krukziener om zich heen. ‘Kijk, daar was de stoomkamer. En daar had mijn vader zijn kantoortje. Het naaiatelier was ook hier beneden, het stoffenmagazijn daar boven.’ Elly kan zich de klamme warmte van de stoomkamer, waar de in elkaar genaaide petten in model werden gestoomd, nog levendig voor de geest halen. Als meisje kwam ze regelmatig in de fabriek.

Vijftien jaar geleden werden de vroegere bedrijfsruimten verbouwd tot woningen. Een gedeelte van de opstallen op het achtererf, waar nu de tuin ligt, werd gesloopt. Elly’s overgrootvader, Mozes Aron Krukziener, stichtte de fabriek in 1910.


Verhuizing

Mozes’ achternaam was eigenlijk Cutzien, maar net als de rest van zijn familie noemde hij zich gewoonlijk Krukziener. Evenals zijn vader en een groot deel van zijn familie verdiende Mozes al voordat hij naar Zutphen verhuisde zijn brood met het maken van petten, in Oldenzaal. Om economische redenen besloot hij zijn heil ergens anders te zoeken. De productiekosten van de arbeidsintensieve petten waren in Oldenzaal relatief hoog vanwege de gestegen lonen in de Twentse textielindustrie. Dat hij de oude Hanzestad aan de IJssel uitkoos kwam omdat hier al een halfbroer van hem woonde. Bovendien kwam zijn vrouw, Roosje Menk, er vandaan.

Mozes vestigde zijn fabriek aan de Beekstraat in het hart van de stad, op een steenworp afstand van de synagoge. Met zijn vrouw en drie zoons Alex (geboren in 1891), Sally (1895) en Meyer (1897) bewoonde hij een huis aan de Halterstraat, waarvan de achtertuin grensde aan de fabriek. Telkens weer breide hij een stukje vast aan de fabriek, hij kocht aangrenzende panden op, verbouwde, moderniseerde. De elektrificatie deed zijn intrede. In 1924 installeerde hij ‘twee electromotoren resp. van 1 ½ 1/5 p.k.’. Acht jaar later volgde ‘bijplaatsing van 4 electromotoren en diverse machines.’ Zijn drie zoons gingen – hoe kon het anders – ook aan de slag in het bedrijf. Overigens startte een ander familielid, Aron Krukziener, elders in de stad ook een pettenfabriekje.


Arbeidsconflicten

De jaren twintig waren een tijd van expansie en economische vooruitgang, maar ook van arbeidsconflicten. Zoals veel ondernemingen kreeg ook Mozes Krukziener & Co hier mee te maken. Een van de oorzaken was juist de invoering van elektrische machines. Deze brachten weliswaar een hogere productie op gang, maar zetten tegelijk het stukloon van de arbeiders onder druk.

Krukziener haalde de landelijke pers toen in 1925 een staking uitbrak in de fabriek over een door de werknemers die lid waren van de $Bond van de Kleedingindustrie$ geëiste loonsverhoging. De bond wilde een verhoging van 10 procent én uitbetaling van Grote Verzoendag, wanneer de fabriek dicht was. De werknemers waren voor het overgrote deel niet-Joods. Maar de Krukzieners hadden iets heel anders voor ogen: een loons$verlaging$ van 5 procent, halvering van de vakantieperiode en betaling van de ziekteverzekeringspremie, die tot dan toe gratis was. Een poging van de bedrijfsleiding om de gemoederen te bedaren mislukte, het boze personeel hief massaal de Internationale aan. Tenslotte werd een compromis bereikt: een verhoging van het stukloon met 5 procent. Op Grote Verzoendag werd het loon doorbetaald en verschillende voor het personeel gunstige financiële regelingen bleven van kracht.

Begonnen met vier vrouwen, twee mannen, drie meisjes en vier jongens in 1911, stonden er in de jaren dertig ongeveer 100 werknemers op de loonlijst. Omstreeks 1935 – Mozes was in 1930 gestorven - mocht het bedrijf zich zelfs de eerste Nederlandse pettenfabriek met een lopende band noemen. Aan weerszijden van de band stonden elektrische naaimachines opgesteld, die bediend werden door tientallen vrouwen en meisjes. ‘Er werd harde muziek gespeeld om “het plezier van de arbeid” te vergroten en het lawaai van de naai- en andere machines te overstemmen’, aldus Aryeh Hazon, een zoon van Meyer Krukziener. De werknemers zongen er ook graag uit volle borst bij. Maar na verloop van tijd bleek dat de lopende band de efficiency ondanks de hoge verwachtingen toch niet ten goede kwam.


‘Joodse boekenplank’

Mozes gold als een erudiet gelovige, die de ‘Joodse boekenplank’ van buiten kende en met zijn echtgenote volgens de wet leefde. Zijn zoons namen eenmaal op eigen benen een pragmatische houding aan tegenover het jodendom en gingen vrijer om met de Joodse leefregels. Toch zetten Alex en Meijer zich met hart en ziel in voor de Joodse gemeente. Beiden waren lid van de kerkenraad, Meyer zat ook in de begrafenisvereniging.

De gezinnen van Alex, Sally en Meijer Krukziener verkeerden in goeden doen, de familie werd alom gerespecteerd. Hun textielwaren vonden aftrek op het platteland en bij winkels in steden en dorpen in de wijde omtrek. Maar ook in Amsterdam, waar men in de joodse gemeenschap goede handelscontacten had, en elders in Nederland, tot in Groningen en Limburg aan toe, sleten de Krukzieners hun zogeheten Nestor schoolpetten en baretten, mutsen en Eton-petjes.

Hoe was nu de rolverdeling tussen de drie broers? Meyers zoon Aryeh (Leo) heeft in zijn autobiografie beschreven hoe zijn vader en Alex er iedere dag als handelsreiziger op uittrokken. Broer Sally, de accountant van het bedrijf, bracht de meeste tijd door aan de Beekstraat. Alex was van de drie, volgens Aryeh, de beste ondernemer, ‘een doortastende, slimme zakenman.’ Op vrijdagochtend waren Alex en Meijer altijd aanwezig in de fabriek. ’s Avonds werd de Sabbat gevierd, op zaterdagochtend gingen de broers naar sjoel. De middag brachten de gezinnen dan met elkaar door.


Onderduik

De Joodse gemeenschap werd zwaar getroffen door de vervolging. Toch zijn er in de Zutphense binnenstad nog veel sporen van de ooit welvarende, middelgrote gemeenschap terug te vinden. Zoals de gerenoveerde synagoge uit 1879, waarvan de bovenverdieping sinds 1985 weer gebruikt wordt voor diensten. De begane grond is archiefruimte van de gemeente Zutphen. Of het intieme straatje Barlheze, dat tot de oorlog gold als een ‘Joodse’ winkelstraat.

Omstreeks 1940 woonden er 500 á 600 Joden in de stad, maar na afloop van de oorlog was daar nog slechts 10 procent van over. Struikelstenen, een herdenkingsplaquette bij het oorlogsmonument aan de voet van de Broederenkerk en het gedenkteken op de Joodse begraafplaats herinneren aan het lot van de slachtoffers. Een van de meest indrukwekkende verhalen is verbonden met een huis aan Oudewand, waar uitgerekend Alex en Meijer Krukziener met hun gezinnen ondergedoken zaten.

In 1942 moesten de Krukzieners hun fabriek afstaan aan een door de bezetter aangestelde Verwalter, zoals alle Joodse ondernemingen in Nederland overkwam. Vanaf toen werden in het naaiatelier kepies voor de Wehrmacht gemaakt. Sally, zijn vrouw Margo en hun vier kinderen Louis, Rosa, Marcel en Hans werden opgepakt en in Auschwitz vermoord. Alex en Meijer doken in augustus 1942 met hun vrouwen en kinderen onder bij kennissen: de familie Van der Vegte aan Oudewand, een straat vlakbij de fabriek. Herm Jan van der Vegte was gemeenteraadslid voor de SDAP en had een drukkerij aan huis. Behalve zijn vrouw en vier kinderen woonde ook zijn 81-jarige moeder, ‘Opoe’, in het huis. De onderduikers waren met z’n tienen: Alex, zijn tweede vrouw Jet, hun zoon Maurits en dochter Frans; Meijer, zijn vrouw Elisabeth en hun drie zoons Michel, Leo (Aryeh) en Bram; en dan nog een Joodse vrouw, de onderwijzeres Fiet Noach.

Elly: ‘Mijn vader (Michel) zei altijd: “De onderduik was de ergste tijd van mijn leven. Die tijd zit in een kast in mijn hoofd en ik doe de deur nooit open.” Hij verbood mij en mijn zusje later ook altijd om naar het onderduikhuis te gaan. Pas in 2007 ben ik daar voor het eerst geweest. Je moet je voorstellen dat ze daar tweeëneenhalf jaar opgesloten zaten. Hij zat daar de hele dag met Opoe te bridgen, reepjes wc-papier te snijden en aardappels te schillen. De jongens sliepen op een vliering waar het hartstikke benauwd was.’

Heel anders ging Maurits hiermee om. Maurits’ zoon Lex: ‘Hij vond het juist de leukste tijd van zijn leven, zei hij wel eens. Hij heeft het echt heel anders ervaren. Bij ons thuis werd juist wel over de onderduik gesproken, er waren geen remmingen. Daardoor ben ik er vrij gemakkelijk mee opgegroeid.’

Bijzonder tragisch en moeilijk was het overlijden van Meijers vrouw Elisabeth in 1943. Wat te doen? Om de Duitsers om de tuin te leiden bracht de familie Van der Vegte de overleden vrouw ’s nachts achterop de fiets naar het riviertje De Berkel, waar het lichaam in het water werd gelegd. Toen haar lichaam de volgende dag werd gevonden stelde de dokter als doodsoorzaak verdrinking door zelfmoord vast en kreeg Elisabeth een graf op de Joodse begraafplaats.



Het personeel van de pettenfabriek, c. 1960. Michel Krukziener en zijn vrouw Annie helemaal rechts. Collectie familie Hazon.


Scheidingsmuur

Na de oorlog vonden Meyer en Alex hun fabriek leeggeroofd en beschadigd terug, maar ze ondervonden geen moeilijkheden om de fabriek én hun huizen weer te betrekken. ‘De teruggave was snel geregeld’, volgens Lex. Maar het werd niet meer zoals het voor de oorlog was. Tijdens de onderduik waren de spanningen tussen de twee broers vaak hoog opgelopen. Sally had in de onderlinge verhoudingen altijd een bemiddelende rol gespeeld, maar nu die er niet meer was konden Alex en Meijer niet meer met elkaar samenwerken. Ze splitsten het bedrijf op. Meijer nam met zijn zoon Michel de leiding aan Beekstraat in handen, Alex vestigde een eigen pettenfabriek – ‘AMKA’ - in een pand om de hoek aan de Halterstraat. Op het terrein tussen de beide fabrieken werd zelfs een scheidingsmuur neergezet.

Al gauw draaide de N.V. Hoeden- en Pettenfabriek M.M. Krukziener en Co weer op volle toeren en ook AMKA ging het voor de wind. Meijer en Michel breidden verder uit door de aankoop van enkele aangrenzende panden. Petten, Windsor hoeden en shawls, handschoenen, sokken, bontmutsen, wollen mutsen, alpino’s en andere bonnetterie, dat wil zeggen kleine textielwaren, vonden hun weg naar de klandizie.

Wat ook in stand bleef was de inzet van de Krukzieners voor de Joodse gemeenschap. Alex was van 1945 tot zijn overlijden in 1960 voorzitter van de gemeente. Michel trad jarenlang op als penningmeester en chazan. Maurits ontwierp het in 1949 onthulde oorlogsmonument op de Joodse begraafplaats.

Meyer emigreerde in 1956 ten slotte naar Nieuw-Zeeland. Elly: ‘Het neerslaan van de Hongaarse opstand door de Russen en de Suez-crisis hadden hem bang gemaakt.’ Hij overleed in 1967. ‘Ik herinner me hem als een heel lieve opa. Toen ik geboren werd liet hij voor mij - zijn eerste kleinkind – een rood corduroy meisjespetje maken.’

Michel zette daarna het bedrijf voort, bijgestaan door zijn echtgenote, Annie. Volgens Elly werd hij min of meer door zijn vader gedwongen om de zaak over te nemen. ‘Dat gevoel hebben mijn zusje en ik altijd gehad. Eigenlijk had mijn vader zich meer in het Jodendom willen verdiepen. Hij zette bijvoorbeeld jeugdsjoeldiensten op waar hij enorm veel plezier aan beleefde. Het onderwijzen betekende veel voor hem.’

‘Mijn ouders hebben al die jaren keihard gewerkt, ze waren een echte twee-eenheid. Mijn vader was vaak op zakenreis, naar Zeeland, Friesland en Groningen, zelfs naar België en Luxemburg. Dat waren toen nog hele reizen hoor.’ Na Alex’ dood in 1960 nam de firma Krukziener een deel van AMKA’s klanten over.


Groothandel

De tijd dat iedere man met een pet of hoed op naar buiten ging behoorde echter tot het verleden en toen de productie niet meer rendabel bleek turnden Michel en Annie het bedrijf om in een groothandel. De productie geschiedde in fabrieken in Breda en Keulen. Na Michels overlijden in 1985 hield Annie de zaak nog even draaiende, maar ten slotte hield ze er mee op.

Michels dood kwam onverwacht. ‘Mijn vader zou de inwijding van de gerenoveerde synagoge doen, in december 1985’, vertelt Elly met spijt in haar stem. ‘Daar had hij zich zo op verheugd. Maar kort daarvoor overleed hij.’

Na dreigende sloop en een periode van tijdelijke huisvesting kreeg de oude fabriek aan de Beekstraat in 2000 een tweede leven als appartementengebouw, ‘Krukzienerhofje’. Nu herinnert alleen nog het gerestaureerde gevelopschrift aan de tijd dat hier tientallen vrouwen en meisjes petten, mutsen, shawls enzovoort maakten. ‘Ik vind het zo fijn dat de naam van het appartementengebouw nog verwijst naar mijn familie’, zegt Elly.



De voorgevel van het Krukzienerhofje aan de Beekstraat in Zutphen, 2015.