Wim de Wagt

Kunsthistoricus, schrijver

Co Westerik


Co Westerik, Zelfportret in ochtendjas, 1972


Interview gepubliceerd in Haarlems Dagblad, d.d. 27 februari 1999, n.a.v. tentoonstellingen in drie musea, o.a. De getekende zelfportretten van Co Westerik, Teylers Museum, Haarlem, 6 maart t/m 30 mei 1999

'Er zit een fabriek van beelden in mij'

Zo onschuldig als de voorstelling lijkt, zo indringend is het bekende schilderij Snijden aan gras van Co Westerik. Het beeld van het schilderij wordt gedomineerd door twee vingers en een randje grassprieten, waaruit een halm naar voren steekt. De halm raakt één van de vingers. In de huid van de vinger is een sneetje ontstaan. Wat we zien, is het moment van het snijden. Het rozige wondje is zo vers, dat er nog net geen bloed uit gulpt, maar dat kan elk moment gebeuren. En kunstwerk dat jaren geleden onder de aandacht kwam toen de NS het opnam in de serie waarmee treincoupés worden verfraaid.
Het is een onverdraaglijk en ook intrigerend beeld. Hoek kan iemand zich snijden aan gras? Hierin - én de monumentale wijze van uitvergroten ligt de kracht van dit schilderwerk: de uiterste kwetsbaarheid van een mens. We zijn teerder dan gras.
De maker, Co Westerik, heeft zijn eigen vinger als model gebruikt. Het schilderij berust dan ook op een eigen ervaring, vertelt hij, toen hij zich jaren geleden eens neervlijde in het gras – en zich sneed. Sindsdien heeft hij deze belevenis meerdere malen in een schilderij verbeeld.
Westerik houdt zich al zijn hele leven bezig met het menselijk lichaam. Doorgaans doet hij dat in het laboratorium van zijn atelier. Als studieobject gebruikt hij dikwijls zich zelf. Het zelfportret is dan ook goed vertegenwoordigd in zijn oeuvre. Niet zozeer in de vorm van schilderijen of uitgewerkte tekeningen. Maar vooral als getekende schetsen, krabbels, kortdurende studies. 'Het tekenen is voor mij als het doen van vingeroefeningen. Zoals een violist dagelijks zijn toonladders speelt. Door te tekenen oefen ik mijn handvaardigheid als kunstenaar. Men vraagt mij wel eens: waarom zelfportretten? Weet je, een levend model krijgt er op een gegeven moment de schurft in. Maar mijn eigen gezicht is er altijd. Eindeloos zit ik voor de spiegel. Kijkend hoe er kleine veranderingen in mijn huid optreden. Nieuwe rimpeltjes ontstaan. Urenlang bestudeer ik hoe mijn neus in elkaar zit. Ieder zelfportret is hierdoor als een nieuwe ontmoeting.'
'Mijn tekeningen zijn in wezen onderzoekingen naar de natuur. Zoals je dat op een botanische manier met planten kunt doen. Jarenlang heb ik op de academie lesgegeven in figuurtekenen. Door het tekenen van een neus, handen of voeten begrijp je pas hoe het lichaam in elkaar zit. En als je de menselijke figuur kunt tekenen, kun je ook een boom tekenen. Gelukkig is deze vaardigheid weer aan het terugkomen in het kunstonderwijs.'
Vingeroefeningen
Voor historische technieken en de geschiedenis van de kunst heeft Westerik een grote belangstelling. Maar anders dan de meeste van zijn collega’s houdt zijn interesse in het verleden niet op bij de vernieuwingen uit het begin van deze eeuw. Westerik kijkt veel verder terug. Zijn grote voorbeelden zijn de Vlaamse Primitieven, met name Jan van Eyck en Rogier van der Weyden, en de schilders van de Italiaanse Renaissance, zoals Piero della Francesca. Hij vertelt hoe hij, toen hij begon als kunstenaar, geboeid raakte door deze meesterschilders uit de vijftiende eeuw. 'De schitterende helderheid van die schilderijen! Ze zagen eruit alsof ze gisteren gemaakt waren. Dankzij de temperaverf waren ze kraakhelder en veel minder vergeeld dan olieverfdoeken.'
In de portretten en scènes met bijbelse figuren trof hij een 'grote stilte' aan, zegt hij. 'Stille mensen in een kamer of een landschap. Ik zag een surreëel element in die gekke poppen van de Vlaamse Primitieven. Iets dergelijks hoop ik ook in mijn eigen werk aan te brengen.'
De kennismaking met dit werk was van grote invloed op zijn ontwikkeling als figuratief kunstenaar. Westerik is een van de weinige naoorlogse kunstenaars die zich over een periode van zo’n vijftig jaar staande hebben weten te houden met deze traditionele manier van werken en hiervoor veel waardering kreeg van museumdirecteuren, kunstcritici en verzamelaars. Tegelijk met zijn keuze voor een figuratieve werkwijze, ging hij op zoek naar de technieken en materialen die de oude meesters hanteerden. Hij ontdekte de schrale zuiverheid van temperaverf en de systematische, bijna planmatige manier waarop een schilderij opgebouwd kan worden.
De uiterst zorgvuldige en geduldige manier van werken die hiervoor nodig is, past wel bij hem, verklaart Westerik: 'Ik ben lang aan het donderjagen met een schilderij. Aan het schuren, herzien. Ooit heb ik geprobeerd sneller te werken. Maar mijn langzame, 'slijpende' methode blijkt toch het beste eindresultaat te geven. Als ik bezig ben neem ik een aantal beslissingen voor ik de definitieve vorm bereik. Dat kan niet als het werk snel en impulsief tot stand komt.'
Het gevolg is dat hij niet veel meer dan drie schilderijen per jaar maakt. 'Bij mij gaat alles gestaag, het kabbelt voort. Ik heb een laatje in mijn atelier, vol met potloodschetsjes. Ze liggen te wachten tot ze rijp zijn om als grondstof te dienen voor een compositie. Om je een idee te geven: er kan een ideeënschets tussen zitten uit 1951. Toen durfde ik het niet aan om het uit te werken. Af en toe maak ik gebruik van zulke oude ideeën. Daarmee is ook het gebrek aan ontwikkeling in mijn werk verklaard.'
De geest in het werk
De vraag wanneer een schilderij af is, prikkelt hem. 'Die vraag had je nooit moeten stellen', roept hij uit. Hij tuit zijn lippen en denkt na. 'Het begint met een idee, een gevoel, een sensatie. Eerst in mijn hoofd. Dan maak ik een schets. Uiteindelijk ga ik over op schilderen. Naarmate ik verder kom verlaat het idee mijn hoofd. Het schilderij wordt 60, 70 procent van het idee. Iedere druppel verf of olie betekent als het ware een verliespost in mijn hoofd. Maar helemaal lukken doet het me nooit. Hoe hard ik ook blijf klooien. Mijn hele leven als kunstenaar ben ik bezig die 60 procent op te krikken naar 75 procent.
'Als ik denk dat ik er klaar mee ben hang ik het schilderij ergens op, bijvoorbeeld in de woonkamer. Daar kan het uithangen. Als ik er niet meer zo op gefocust ben, komt het tot rust. Het krijgt een eigen leven. Dan is het af.'
Uiteindelijk gaat het niet om de vorm, zegt hij. Het is de geest in het werk die voorop moet staan. 'De vent is belangrijker dan de techniek. Voor een kunstenaar is zijn beeldende vermogen het belangrijkst: datgene wat hij met zijn techniek teweegbrengt in het binnenste van de toeschouwer. Welke klap krijg je, of welke aai over de bol? Dát is het. Daarom ben ik ook tegen kunst die uitsluitend wil behagen. Het is zo verleidelijk om decoratieve kunst te maken.'
De thematiek in zijn werk, de geest dus, is door de jaren heen vrijwel hetzelfde gebleven. Westeriks onderwerp is de mens, en hij schuwt geen enkel menselijk aspect in zijn schilderijen en tekeningen. Zaken als angst, kwetsbaarheid en machtsmisbruik bijvoorbeeld spelen een belangrijke rol. De hoeveelheid voorstellingen van mensen in benarde situaties of (te) kleine ruimtes is opvallend groot. En kind dat door schaduwen belaagd wordt. Een vrouw opgesloten in een kast. 'Dat is een heel menselijke thematiek', zegt hij. 'We hebben er allemaal mee te maken. En ik ben een vertolker van dergelijke beelden. Het zijn situaties die ik zelf, lijfelijk, beleefd heb, en die diepe indruk op me hebben gemaakt.'
Een ander terugkerend onderwerp in zijn werk is het orgaan, het vlees, de huid. 'Weet je wat het is: al die dingen bleven vroeger verborgen, ze bleven altijd achter gesloten deuren. Zoals seksualiteit. De dingen onder de huid. Ik heb bijvoorbeeld een mannenbeen geschilderd met een opgekropen broekspijp, zodat je een bloot stuk onderbeen ziet. Ik hou ervan achter de coulissen te kijken. Dat heeft me altijd geboeid.'
Veel is terug te voeren op angsten opgedaan in zijn kindertijd, zegt hij. 'Er zit een fabriek van beelden in mij.' Zieken en stervenden zijn meerdere keren door Westerik afgebeeld. Het is bijna een apart thema binnen zijn oeuvre. 'Ach, zoals de patiënten in een ziekenhuis liggen, vreselijk tocht? De zuster die monter roept: “Meneer Jansen, het valt best wel mee! Wat zijn dat nou weer voor urinevlekken in uw pyjama?” Dat zijn dingen die mijn ziel verscheuren. En ik wil het in mijn werk laten zien. Dat is natuurlijk hovaardig egotripperij. Want ik zadel andere mensen met mijn gevoelens op.'
De 75-jarige Rotterdamse kunstenaar lijkt niet erg onder de indruk van zijn leeftijd. Als de telefoon gaat springt hij op en huppelt hij naar een ander deel van de kamer alsof hij zich aan het voorbereiden is voor een marathon. 'Men kankert wel op de ouderdom, maar ik vind het leuk', laat hij weten. 'Het ouder worden ervaar ik als een soort bevrijding van kleinigheden. De dingen die er niet toe doen kan ik tegenwoordig relativeren.'
Hij vertelt dat reproducties van het schilderij Snijden aan gras ooit door de NS uit de treinwagons werden verwijderd, nadat reizigers hun beklag over de confronterende voorstelling hadden gedaan. 'Ik graaf natuurlijk dikwijls in lagen van het bestaan, waar veel mensen niets te maken mee willen hebben. “Nee, jongen”, zeggen ze dan, “daar wil ik niet aan hoeven denken!”'
'Het gaat mij om algemeen menselijke gevoelens. Ik vind het zó fascinerend, hoe een pigmentkorreltje of een druppeltje olie een emotionele reactie bij een toeschouwer veroorzaken kan.'