Klaus Mann over Europa en de Duitsers



Klaus Mann in Het Keerpunt, Amsterdam 1985 (Der Wendepunkt, 1976)


'Jong Europees intellectueel – die formulering werd bijna iets als een programma voor mij. Dat was in elk geval een vooruitgang, vergeleken met de programmatische verheerlijking van de ‘jeugd’ op zichzelf, als biologische toestand. De nadruk op het "Europese"(…) betekende een protest tegen het gangbare nationalisme, terwijl het begrip ‘intellectueel’ gericht was tegen de ‘Blut-und-Boden’-romantiek van de Duitse reactionairen.'

‘Wee dit werelddeel, wee de Europese cultuur, als één van zijn componenten zich ooit langdurig de volstrekte hegemonie over alle andere zou aanmatigen! De permanente overheersing door één bestanddeel zou gelijk staan aan het verval, de ondergang van het geheel. De harmonie van Europa berust op dissonanten. De wet die ligt vervat in de structuur, het wezen van de Europese geest, verbiedt de totale gelijkschakeling, de uniformering, van het continent. Europa op één noemer brengen – of die nu Duits, Russisch of Amerikaans is -, Europa ‘gelijkschakelen’ betekent Europa doden. Dit is de dubbele voorwaarde, waaraan Europa moet voldoen om niet te gronde te gaan: het bewustzijn van de Europese eenheid in stand te houden en te verdiepen (Europa is een ondeelbaar geheel); maar tegelijkertijd de veelvormigheid van Europese tradities en stijlen levend te houden (Europa, het schitterende maar moeilijke akkoord waarin de dissonanten samenklinken zonder ooit te worden opgelost).'


Over Paneuropa:

‘Een tijdlang was ik sterk onder de indruk van en beïnvloed door het tegelijk logisch-heldere en innig-gelovige appèl van Graaf Coudenhove-Kalergi. De stichter en leider van de paneuropese beweging overtuigde niet alleen door zijn welsprekendheid en zijn argumenten, maar ook door de ridderlijke charme van zijn persoonlijkheid. De kosmopolitische edelman – van half Japanse, half gemengd Europese afkomst – maakte met zijn knappe gezicht en exquise manieren reclame voor de idee van de rasvermenging.’ ‘retorisch-journalistiek talent.’

‘Het was een wat beperkt en fragmentarisch Paneuropa, waarvoor de amandelogige aristocraat met zijn zachte stem met zoveel ijver en talent propaganda maakte: noch voor de Britse eilanden, noch voor de Sovjetunie was er plaats in zijn continentaal systeem.’

'De paneuropese beweging vond (…) aanvankelijk veel weerklank bij de intellectuele jongeren. Pas later, toen bankiers, kardinalen en industriëlen de graaf tot hun schutspatroon maakten, begonnen zijn liberale vrienden wantrouwig te worden en zich geleidelijk van hem te distantiëren. Waar stuurde hij op aan? De eenwording van het continent of de kruistocht tegen de Sovjet-Unie? Wij konden er al gauw niet meer omheen, onszelf deze vraag te stellen. Wilden we een Paneuropa onder de heerschappij van het Vatikaan, van monsieur Schneider-Creusot en de IG Farben?’

‘Het Europese probleem was opgelost (…) als (Duitsland en Frankrijk) eindelijk begrip voor elkaar kregen, eindelijk één werden. De avantgarde van het Duitse liberalisme, waartoe ik mij toen graag zou hebben gerekend, wenste, propageerde, eiste het Duits-Franse ‘rapprochement’ als basis en garantie voor een nieuwe supranationale orde.’


Over Munchen 1938 en het verraad van de Engelsen en Fransen tegenover Tsjecho-Slowakije:

‘Het Tsjechoslowakije van Masaryk en Benes zou verdiend hebben, dat men het uiterste riskeerde om het te helpen. Het was een goed land, een goede democratie, dat Tsjechoslowakije van Masaryk en Benes. (…) Van alle Europese volkeren waren het de Tsjechen die toen het moedigst en het duidelijkst juist die idealen en overleveringen vertegenwoordigden die in Duitsland met voeten werden getreden en die ‘het westen’ uit slecht begrepen liefde voor de vrede of kortzichtige angst voor het communisme op het punt stond te verraden.’